Met behulp van absolute en relatieve celverwijzingen kunt u aangeven welke cel moet worden aangeduid als de formule gekopieerd of verplaatst wordt.

• Een relatieve celverwijzing (A1):  
  Wanneer de formule wordt verplaatst, blijft deze ongewijzigd. Als de formule echter wordt geknipt of gekopieerd en vervolgens wordt geplakt, wordt de celverwijzing aangepast zodat de positie ervan ten opzichte van de formulecel gelijk blijft. Wanneer de formule met de celverwijzing 'A1' van C4 naar C5 wordt verplaatst, wordt de celverwijzing in C5 gewijzigd in 'A2'. Wanneer u de formule naar D5 verplaatst, wordt de celverwijzing in D5 gewijzigd in 'B2'.
• Een celverwijzing met absolute rij- en kolomcomponenten ($A$1):  
  Als de formule wordt verplaatst, blijft de celverwijzing ongewijzigd. Een absolute rij- of kolomcomponent wordt aangeduid met een dollarteken ($). Wanneer de formule met de celverwijzing '$A$1' van C4 naar C5 of D5 wordt verplaatst, bevat ook C5 of D5 de celverwijzing '$A$1'.
• Een celverwijzing met een absolute rijcomponent (A$1):  
  De kolomcomponent is relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de formulecel. Wanneer de formule met de celverwijzing 'A$1' van C4 naar D5 wordt verplaatst, bevat D5 de aangepaste celverwijzing 'B$1'. Wanneer u de formule echter naar C5 verplaatst, blijft de celverwijzing 'A$1'.
• Een celverwijzing met een absolute kolomcomponent ($A1):  
  De rijcomponent is relatief en wordt mogelijk aangepast, omdat deze afhankelijk is van de plaats van de formulecel. Wanneer de formule met de celverwijzing '$A1' van C4 naar C5 of D5 wordt verplaatst, bevat C5 of D5 de aangepaste celverwijzing '$A2'. Wanneer u de formule echter naar D4 verplaatst, blijft de celverwijzing '$A1'.
• Zowel de formulecel als de cellen waarnaar wordt verwezen zijn geselecteerd:  
  wanneer u de selectie verplaatst, blijft de formule ongewijzigd, ongeacht of de celverwijzingen relatief of absoluut zijn.