U kunt de grootte van een object wijzigen door de selectiegrepen te slepen of de juiste afmetingen op te geven.

Manieren om de grootte van objecten te wijzigen:
  • Om de grootte van een object te wijzigen door te slepen, selecteert u het object en sleept u vervolgens een van de selectiegrepen. Om de grootte van het object in één richting te wijzigen, sleept u een greep aan de zijkant in plaats van een greep in een van de hoeken.

    Om de grootte van het object vanuit het midden te wijzigen, houdt u de Option-toets ingedrukt terwijl u sleept.

    Als u de verhoudingen van een object wilt handhaven, houdt u de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept. U kunt ook op de knop 'Info' in de knoppenbalk klikken, op de knop 'Formaatinfo' klikken en vervolgens het aankruisvak 'Handhaaf verhoudingen' inschakelen voordat u gaat slepen.

    Om de grootte van het object weer te geven terwijl u een selectiegreep sleept, kiest u 'Numbers' > 'Voorkeuren' en schakelt u vervolgens het aankruisvak 'Toon grootte en positie bij verplaatsing objecten' in het paneel 'Algemeen' in.

  • Om de grootte van een object te wijzigen door exacte waarden voor het object op te geven, selecteert u het object, klikt u op de knop 'Info' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens de juiste waarden in de velden 'Breedte' en 'Hoogte' op.

  • Om de grootte van meerdere objecten tegelijk te wijzigen, selecteert u de objecten, klikt u op de knop 'Formaatinfo' in de knoppenbalk en geeft u vervolgens nieuwe waarden op in de velden 'Breedte' en 'Hoogte'.

  • Selecteer het object en klik vervolgens op de knop 'Originele grootte' in het infovenster 'Formaat'.

Als u een erg groot afbeeldingsbestand hebt verkleind en u alleen de kleinere versie in uw presentatie wilt gebruiken, kunt u de kleinere versie van de afbeelding in Numbers bewaren om uw document kleiner te maken. Raadpleeg Afbeeldingsbestanden kleiner maken.