U kunt foutstaven tonen voor de gegevenspunten in alle typen diagrammen, met uitzondering van cirkeldiagrammen. Foutstaven
duiden de foutmarge van een bepaald gegevenspunt aan.
Foutstaven tonen voor de gegevenspunten in een geselecteerde reeks
-
Klik op 'Reeks' in het infovenster 'Diagram' en klik vervolgens op 'Geavanceerd' onder in het infovenster. Klik vervolgens
op 'Foutstaven'.
In spreidingsdiagrammen kunt u foutstaven voor beide gegevensreeksen tonen. U stelt ze afzonderlijk in door voor beide assen
de instructies te volgen.
-
Kies een optie uit het venstermenu voor de manier waarop u de foutstaven wilt weergeven:
-
'Positief en negatief':
hiermee toont u volledige foutstaven, boven en onder elk gegevenspunt.
-
'Alleen positief':
hiermee toont u alleen het gedeelte van elke foutstaaf dat boven het bijbehorende gegevenspunt valt.
-
'Alleen negatief':
hiermee toont u alleen het gedeelte van elke foutstaaf dat onder het bijbehorende gegevenspunt valt.
-
Kies het gewenste type foutstaaf uit het tweede venstermenu:
-
'Vaste waarde':
Hiermee toont u voor elk gegevenspunt een foutstaaf met dezelfde absolute waarde. Typ een waarde in het bijbehorende veld.
-
'Percentage':
Hiermee worden de foutstaven op een vast percentage van elke gegevenspuntwaarde gebaseerd. Typ een percentage in het bijbehorende
veld.
-
'Standaarddeviatie':
Hiermee worden de foutstaven op de standaarddeviatie van de gegevensset gebaseerd. Typ het aantal standaarddeviaties in het
bijbehorende veld.
-
'Standaardfout':
hiermee toont u standaardfoutstaven.
-
'Aangepast':
Hiermee kunt u zelf criteria voor de foutstaven opgeven. Geef in het veld 'Positief' op hoe ver de foutstaven boven de gegevenspunten
moeten uitsteken en geef in het veld 'Negatief' op hoe ver de foutstaven onder de gegevenspunten moeten uitsteken.
-
Geef in het veld naast het tweede venstermenu het bereik van de foutstaven op.
-
Selecteer een foutstaaf, klik op de knop 'Afbeeldingsinfo' en kies desgewenst een lijnuiteinde voor de foutstaaf uit het venstermenu
'Lijn'.